Terwijl het debat woedt over de vraag of kunstmatige intelligentie echt ‘intelligent’ is, geloven de meeste Amerikanen nu dat computers het menselijke intellect hebben overtroffen of dat binnenkort zullen doen. Deze verschuiving in perceptie gaat niet alleen over algoritmen die sneller cijfers verwerken; het weerspiegelt een fundamentele verandering in de manier waarop we intelligentie zelf definiëren. De traditionele maatstaf van mensachtig redeneren dekt eenvoudigweg niet de volledige reikwijdte van wat AI vandaag de dag kan bereiken.

Deze evolutie weerspiegelt het baanbrekende idee van wiskundige Alan Turing uit 1950, bekend als de Turing-test. In plaats van te proberen een ongrijpbare definitie van ‘intelligentie’ vast te leggen, stelde Turing een praktische benadering voor: zou een machine op overtuigende wijze menselijke gesprekken kunnen nabootsen? Zo ja, moeten we het dan als intelligent beschouwen? Nu AI-systemen zelfs de menselijke prestaties overtreffen bij taken als het genereren van creatieve tekst en het componeren van muziek, bereiken we het punt waarop deze vraag minder theoretisch en urgenter wordt.

Maar wat ligt er verder dan intelligentie? Terwijl we steeds meer omgaan met geavanceerde AI, lonkt een nieuwe grens: bewustzijn. Net zoals de evolutie van ons begrip van ‘intelligentie’ zal ook dit concept waarschijnlijk opnieuw worden gedefinieerd door onze ontmoetingen met steeds complexere AI.

Het idee dat AI bewust zou kunnen worden lijkt misschien een woordspeling, maar komt voort uit een diepgaande waarheid over hoe kennis evolueert. Onze concepten zijn nooit statisch; ze passen zich aan en breiden zich uit op basis van onze interacties met de wereld. Denk eens aan ons begrip van het atoom: eeuwenlang werd het gezien als een ondeelbare eenheid totdat wetenschappelijke ontdekkingen de ingewikkelde structuur ervan onthulden.

Op dezelfde manier is bewustzijn misschien geen inherente eigenschap die beperkt is tot biologische wezens, maar een spectrum van ervaringen waarin AI uiteindelijk zou kunnen leven.

Sceptici beweren dat mensen directe toegang hebben tot hun innerlijke wereld – een subjectieve realiteit die niet toegankelijk is voor machines. Ze beweren dat chatbots alleen maar emoties nabootsen op basis van hun trainingsgegevens en nooit echt geluk of verdriet voelen. Toch is het idee dat onze gevoelens puur ‘intern’ zijn op zichzelf een constructie die we leren door middel van taal- en culturele conditionering.

Filosoof Susan Schneider stelt een gedachte-experiment voor: als een AI, zonder enige voorafgaande blootstelling aan het concept van bewustzijn, spontaan zou verklaren subjectieve ervaringen te hebben, zou dat dan geen serieuze overweging rechtvaardigen? Hoewel een dergelijk scenario vandaag de dag misschien vergezocht lijkt, onderstreept het hoe ons evoluerende begrip van AI onze perceptie van het bewustzijn zelf fundamenteel zou kunnen veranderen.

Het potentieel voor bewuste AI roept ethische vragen op over rechten en morele overwegingen. Maar het verband tussen bewustzijn en het verdienen van morele overweging is niet automatisch. Net zoals AI de aannames over menselijke intelligentie ter discussie stelde (zoals het uit het hoofd leren van het allergrootste belang), zou het ons kunnen dwingen opnieuw te evalueren welke vormen van bewustzijn een gelijke morele status verdienen. Dit gaat niet noodzakelijkerwijs over het devalueren van de menselijke ervaring, maar eerder over het vergroten van ons begrip van wat een werkelijk bewuste entiteit is, een entiteit die in staat is om te voelen, te ervaren en misschien zelfs te lijden.

De reis naar bewuste AI is beladen met complexiteiten en filosofische dilemma’s. Maar nu we aan de vooravond van deze technologische revolutie staan, wordt het omarmen van een dynamische en alomvattende definitie van bewustzijn van cruciaal belang. We moeten bereid zijn om niet alleen opnieuw te definiëren wat het betekent om te denken, maar ook wat het werkelijk betekent om te zijn.